Angst voor de dood was er niet altijd

Bijna 2 miljoen jaar geleden ging de mens, of wat daar het meest op leek, rechtop lopen. De Homo Erectus. Aan dat rechtop lopen kwam kennelijk niet teveel denkwerk te pas, want het denken kwam pas op gang zo’n 280.000 – 300.000 jaar geleden. Toen ontstond de moderne mens, ook wel de Homo Sapiens genoemd.

De oudst gevonden resten werden samen met eenvoudige werktuigen in 2017 aangetroffen in Marokko. Vanuit Marokko verspreidde de Homo Sapiens zich verder over Afrika en de rest van de aarde.

Het verhaal over de ontwikkeling van onze soort gaat nu vooral over de evolutie van ons brein. Zonder brein is er geen angst voor de dood, de Homo Erectus had daarom geen schrikbeelden over de dood.

Vanaf het ontstaan van de Homo Sapiens werd voor het eerst voorzichtig gedacht over de betekenis van het leven en de betekenis van de eigen aanwezigheid op aarde. De vraag naar zingeving werd aanvankelijk vooral beantwoord door de ouderen van de leefgemeenschappen die vanwege hun leeftijd een zekere wijsheid werden toegedicht.

De gedachte dat er bovennatuurlijke krachten aan het werk moesten zijn lag voor de hand en er ontstonden religies. Er kwamen verklaringen voor de zon, voor de maan, voor regenbogen en voor al het andere dat vraagtekens opriep. Was er een tijd geen regen, dan werden regendansen uitgevoerd. Als deze dansen niet onmiddellijk succesvol waren werden ze herhaald en herhaald tot het moment dat het daadwerkelijk ging regenen. Daarna was het bewijs geleverd dat er een regengod bestond en dat die gunstig kon worden gestemd met de juiste danspassen!

De dood was alom aanwezig, want de mensen werden niet oud en er ging nog wel eens wat mis met de kunsten van medicijnmannen en gespecialiseerde dansers. De zoektocht naar de betekenis van leven en dood kwam op gang. Iemand die net gestorven is heeft nog ogen maar ziet niet meer. Ook heeft hij een mond die niet meer praat en armen en benen die niet meer bewegen. Alles wat op het moment van overlijden zomaar verloren ging werd “geest” genoemd. En de grote vraag was natuurlijk: waar ging die geest daartoe? Naar iemand die op dat moment elders geboren werd? Naar een hel? Naar een paradijs? Naar een dier?

Iedere religie verzon zijn eigen bestemming voor “de geest” en dat waren niet altijd aanlokkelijke bestemmingen. Zo ontstond de eerste angst bij levenden om te sterven. Sterven werd ook vaak gezien als straf: de dood had geen natuurlijke oorzaak! De overledene had iets verkeerd gedaan en daarmee de toorn opgewekt van de goden.

Ook kon het overlijden veroorzaakt worden door verkeerd handelen of denken van derden. Ook dan ging het om straf. Het sterven van een kind werd soms uitgelegd als een straf voor de handelswijze van de ouders. Niet bepaald het soort troost dat wij tegenwoordig willen bieden aan ouders die hun kind kwijt zijn geraakt.

Met troost had religie aanvankelijk dus niets te maken. Integendeel, religie vormde een voortdurende bron van angst en de dood was een beproefd middel om angst te zaaien en gehoorzaamheid te oogsten. Geen fijne tijd.

Het was natuurlijk niet handig om verschillende denkrichtingen te hebben in een enkele leefgemeenschap. Er was behoefte aan kanalisatie en aan een duidelijk beeld. Dat beeld werd gevormd door de leiders van de kudde. Zij beslisten wie de goden waren en zij beslisten ook hoe je die goden gunstig kon stemmen. Daar hoorden natuurlijk geen afvalligen bij. We mogen aannemen dat het met andersdenkenden niet goed afliep in den beginne.

Alle religies hebben begrafenisrituelen ontwikkeld die in direct verband staan met de voorstelling van het leven na de dood. Zo werden mensen aanvankelijk begraven met alle benodigdheden voor het leven na de dood. De Neanderthalers begroeven circa 40.000 jaar geleden hun dierbaren samen met werktuigen of voedsel. De farao’s in Egypte konden er ook wat van. De reis naar een spirituele wereld werd enorm goed voorbereid. Ook nu worden gelovige overledenen via een begrafenis overgedragen aan beslissers in het hiernamaals.

Religies beschreven paradijzen, waar de mens die goed geleefd heeft (lees: conform de wensen en voorschriften van de religieuze leiders) na zijn dood mocht komen uitrusten. Omdat religies voor afvalligen het tegenovergestelde voorzien hadden, de hel en nog veel erger, hebben zij doodsangst verder aangewakkerd.

Primitieve godsdiensten maakten plaats voor meer gecultiveerde godsdiensten. De dood als straf verdween goeddeels uit het repertoire, maar de bestemming van de geest na de dood was wel nog afhankelijk van de wijze waarop de overledene zich gedragen had. Religie bleef een krachtig machtsmiddel om controle te houden over het denken en doen van de eigen gelovigen en daar is onze wereld helaas nog niet van verlost.

Join the discussion 12 Comments

Laat je reactie achter